Leren in de praktijk

Studenten die opleiding hbo Verpleegkunde volgen worden opgeleid aan de hand van het opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020. In dit profiel is breed opleiden het uitgangspunt. Breed opleiden leidt tot breed inzetbare, deskundige verpleegkundigen.

Om breed inzetbaar te kunnen zijn, moeten studenten vooral bepaalde generalistische competenties te verwerven zoals De Goede & Wijland (2010) beschrijven: creativiteit, zelfontwikkeling, durf, coachen, samenwerken, netwerken, aanpassingsvermogen, innoverend vermogen, overtuigingskracht en nieuwsgierigheid.

De verpleegkundige dient als deskundig zorgverlener flexibel de transfer te kunnen maken tussen zorgsettingen en zorgvragers. De nadruk van het onderwijs ligt daarmee op de transfervaardigheden van studenten, het leren verpleegkundige kennis in te zetten in verschillende contexten, settingen en bij verschillende zorgcategorieën.

Bij Verpleegkunde van Viaa verstaan we onder generalistisch opleiden van verpleegkundigen:

Het opleiden van studenten tot beginnend beroepsbeoefenaren met een generalistisch verpleegkundig beroepsprofiel (16 competenties op basis van de 7 CanMedsrollen), dit houdt in dat studenten worden opgeleid tot verpleegkundigen die in staat zijn optimale zorg te verlenen aan zorgvragers in verschillende settingen, waar in de zorgketen de zorgvrager zich ook bevindt (op basis van Lambregts, Grotendorst & Merwijk, 2016).

Stage in de wijk volgens BN2020

Tijdens het praktijkonderwijs

Tijdens het ontwikkelen van het curriculum BN2020 van Viaa is het onderwijs zo opgezet dat het binnenschoolse onderwijs en de aard van de competentie toetsen tijdens de stageperiodes of leerwerkplaatsperiodes garant staat voor een generalistische opleiding.

De stages dienen als een belangrijke plus om generalistisch opleiden te waarborgen. Om een breed beeld te ontwikkelen van de gezondheidszorg is het noodzakelijk dat studenten een zo divers mogelijke stagerouting kiezen, waarbij ze richten op diverse zorgsoorten. Dit zal hen in de toekomst helpen om de transfer te vergemakkelijken als zij van positie wisselt in de zorgketen tijdens haar werkzame leven.

Zorgsoorten

Dit uitgangspunt pleit voor een grote diversiteit in stagesettingen en een zorgsoortenbeleid. Een grote diversiteit van stagesettingen geeft de studenten een realistisch beeld van waar zij kunnen werken in de toekomst en biedt ruimte voor innovatieve stageplekken.

De zorgsoorten waar de student mee te maken krijgt tijdens de opleiding zijn: chronische zorg, intensieve zorg, acute zorg en preventieve zorg. Hoewel in bepaalde settingen soms meerdere zorgsoorten tegelijktijdig voorkomen, is er wel in iedere setting een voornaamste zorgsoort te identificeren. De voornaamste zorgsoort zoals die voorkomt in de setting dient te passen bij de deskundigheid die de student heeft verworven voorafgaand aan de stageperiode.

Dit beleid kan per route wel een andere focus opleveren: bij voltijdstudenten is het nodig om stagelopen in variatie in verschillende settingen en contexten te verplichten. Het stagebureau garandeert voldoende variatie in het aanbod van stageplaatsen, zodat studenten ervaringen op kunnen doen in verschillende zorgsettingen. Overlap in zorgsettingen is echter niet uit te sluiten.

Bij duale en deeltijdstudenten is deze confrontatie met verschillende contexten vanwege de voorgeschiedenis van deze studenten niet noodzakelijk en ook niet haalbaar, maar moeten studenten worden uitgedaagd de transfer te maken door de stagetoetsen te specificeren naar verschillende zorgsoorten.

Faseniveaus

Stages worden vanaf studiejaar 2018-2019 geoormerkt aan de hand van faseniveaus. Op deze manier wordt duidelijk welke stage de student loopt, ongeacht de route die student volgt. Het is wel mogelijk dat de organisatie van een stage binnen hetzelfde faseniveau anders is opgezet ten aanzien van stagedagen en stage terugkomonderwijs.

Stagebegeleiding en rolmodellen

Tijdens de stageperiodes ontvangen de studenten werkbegeleiding vanuit de stage verlenende organisatie en vanuit de opleiding wordt er een stagedocent toegewezen.

De begeleiding tijdens de stages is van (voldoende) verpleegkundig niveau. Voor stages faseniveau 1 is dit minimaal verpleegkundig niveau 4 en vanaf faseniveau 2 is dit verpleegkundig niveau 5 en/of 6. Tijdens de stageperiode komen studenten tijdens hun werkzaamheden voldoende in contact met verpleegkundige rolmodellen, zodat tijdens de stageperiodes een reëel beeld gevormd kan worden van het verpleegkundig beroep passende bij het niveau van de stage en de stagesetting.

De werkbegeleider en stagedocent beoordelen halverwege en op het einde het niveau van de student. Mochten er vragen zijn over de begeleiding of beoordeling, dan komt Viaa graag in gesprek wat wij kunnen doen.

Aanmelden

Wil jouw instellingen zich aanmelden als stageplaats voor studenten van Viaa? Neem dan contact op met het stagebureau.